Geschiedenis



Geschiedenis van de Medemblikker meelmolens


Meelmolen De Herder en haar voorgangers

Eeuwenlang hebben windmolens het aanzicht op de stad Medemblik bepaald. Langs de Oosterdijk zag men een concentratie van watermolens voor de beheersing van het binnenwaterpeil en aan de zuidkant van Medemblik stonden meerdere houtzaagmolens. Deze waren nauw verbonden met de houthandel, ooit een belangrijke pijler van de Medemblikker economie.  Tenslotte vormden de meelmolens een niet te missen onderdeel van het stadsaanzicht. Van oudsher kon de burgerij van Medemblik van twee meelmolens gebruikmaken: de Westermeelmolen en de Zuidermeelmolen. Dit verhaal is een kennismaking met beide meelmolens op basis van een artikel door Peter Swart geschreven in Jaaruitgave 2009 van de Oudheidkundige Vereniging Medenblick.

Schakel in de voedselvoorziening

Meelmolens waren een onmisbare schakel in de voedselvoorziening. In de molens werd het graan van de bakkers tegen een vergoeding tot meel verwerkt. Ook bierbrouwers lieten hun grondstoffen zoals gerst en boekweit in een meelmolen verwerken. Het malen was strikt gereglementeerd vanwege het belang in de voedselketen en vanwege de belasting die op het malen van toepassing was . Deze zogenoemde impost op het gemaal vormde een belangrijke bron van inkomsten voor de overheid.

Er bestond een verband tussen het aantal meelmolens en het aantal inwoners van een stad of dorp. Uit onderzoek naar meelmolens in Hoorn en Enkhuizen blijkt dat ongeveer 2.000 inwoners het exploiteren van één meelmolen rendabel maakten. Deze verhouding was gedurende de zeventiende en achttiende eeuw redelijk constant.

De meeste meelmolens in Holland waren eigendom van particulieren. Omdat met de bouw en exploitatie van een meelmolen veel kapitaal was gemoeid, kende een molen vaak meerdere eigenaren. Zij verkregen inkomsten in de vorm van maalloon. Dat wil zeggen dat de eigenaren voor iedere zak gemalen graan een aantal stuivers ontvingen. De hoogte van het maalloon werd door het stadsbestuur vastgesteld. Het werk in en rond een meelmolen werd verricht door een molenaar en zijn knecht. Menig molenaar was tevens (mede)eigenaar van zijn molen. Een voorbeeld hiervan is Arijaen Jacobsz, die in 1660 „molenaer ende eijgenaer van de halve westermeelmolen’ in Medemblik was.

Over de vroegste geschiedenis van de meelmolens in Medemblik is weinig bekend. Op de kaart van Jacob van Deventer uit omstreeks 1565 staan zowel de Westermeelmolen als de Zuidermeelmolen afgebeeld. Aangezien de eerste windmeelmolens in Holland rond het jaar 1300 werden geïntroduceerd, mag worden aangenomen dat de bevolking van Medemblik zeker in de vijftiende eeuw al een molen tot haar beschikking had. De Westermeelmolen was te vinden nabij de plaats waar nu De Herder staat

Kritische bakkers

Fragment van de kaart van Jacob van Deventer uit omstreeks 1565. De Zuidermeelmolen staat rechtsonder op de kaart afgebeeld. 

De Westermeelmolen in 1726. Een gravure van Hendrik Spilman naar een tekening van Cornelis Pronk.


Herhaaldelijk staken tussen bakkers en meelmolenaars geschillen de kop op. De bakkers werden door het stadsbestuur verplicht om hun graan bij één van de twee molens aan te bieden en waren dus voor het verkrijgen van meel geheel van de plaatselijke molenaars afhankelijk. Volgens de bakkers werd niet alle meel uit de zemelen gemalen waardoor zij van onzuiver meel brood moesten bakken. Dit druiste weer in tegen de kwaliteitseisen die door het stadsbestuur aan het brood werden gesteld.
De stedelijke overheid waakte niet alleen over een betrouwbare, maar ook over een betaalbare voedselvoorziening. Dit laatste werd bewerkstelligd door het reguleren van broodprijzen en maallonen. Hoewel het stadsbestuur rekening hield met de belangen van de molenaars, verleende het in principe geen directe financiële steun. De meelmolenaars waren private partijen en moesten zichzelf in stand zien te houden. Een uitzonderlijke situatie deed zich voor in 1660, toen het stadsbestuur van Medemblik een lening van 1.000 gulden aan een eigenaar van de Westermeelmolen verstrekte. Deze molen was door ‘harde stormwinden ter neder geslagen’ en een snelle heropbouw was gewenst.
De eeuwen door bleven de Medemblikker bakkers kritisch tegenover de meelmolenaars. Een klacht in 1709 betrof het functioneren van de molenaarsknechten die, naar zeggen van de bakkers, ‘niet in staat zijn om goet meel te kunnen malen’. De pijlen van de bakkers waren op beide meelmolens gericht. Het stadsbestuur besloot hierop dat voor elke molen een bekwame knecht moest worden aangesteld. De inhuur van de knechten was geheel voor rekening van de molenaars maar mocht pas worden geëffectueerd na instemming van het bakkersgilde.


De laatste meelmolen


In het midden van de achttiende eeuw was Medemblik een stad in verval. De achteruitgang vertaalde zich in leegstand, sloop en een afname van economische activiteiten. Twee van de drie bierbrouwerijen in Medemblik sloten de deuren, één van de twee gereformeerde kerken werd buiten gebruik gesteld en ook het molenbestand ontkwam niet aan een sanering: een houtzaagmolen en de Zuidermeelmolen (na zware beschadiging door blikseminslag) werden gesloopt. Bij een besluit over de sloop van de Zuidermeelmolen kon het stadsbestuur niet om het bakkersgilde heen. Aan het einde van de zeventiende eeuw hadden de Medemblikker bakkers nog ingezet op een eigen derde meelmolen, nu dreigden zij van één molen afhankelijk te worden. Indien tot sloop zou worden overgegaan wensten zij daarom wel enkele garanties. Zo diende de Westermeelmolen in goede staat te worden gebracht en gehouden. Mocht de Westermeelmolen onverhoopt toch buiten werking raken dan moesten de molenaars het graan op eigen kosten naar een nabijgelegen molen brengen. Volgens de bakkers was de meelmolen in Wervershoof het meest gunstig gelegen, want deze molen was zowel in de zomer- als in de wintermaanden goed bereikbaar. Ook behield het stadsbestuur van Medemblik nadrukkelijk het recht om een tweede meelmolen toe te staan ‘wanneer de stad in een beeter en florisanter staat souden mogen komen’. Maar het economische tij keerde niet. Het inwonertal van Medemblik in het midden van de zeventiende eeuw werd pas in de twintigste eeuw opnieuw bereikt. De meelmolens hadden toen hun functie als schakel in de voedselvoorziening al verloren. Ondanks pogingen om de Westermeelmolen voor het nageslacht te behouden werd deze in 1948 gesloopt.


       De Westermeelmolen in het begin van de twintigste eeuw


Meelmolen De Herder


Met de ingebruikname van Meelmolen De Herder, op de plek waar de Westermeelmolen stond, begon in 1990 een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de Medemblikker meelmolens. Bij de herbouw van de molen kon men geen gebruik meer maken van restanten van de oude molen. Toch is de molen met diverse oude onderdelen gebouwd. Het houten achtkant is in 1695 gebouwd in Wormer en had eerst in Jisp en vanaf 1904 in Willeskop dienstgedaan als oliemolen onder de naam De Herder. In 1986 is deze molenromp naar Medemblik gehaald toen men, onder de bezielende leiding van J.C. van Leverink, serieus over herbouw was gaan denken. Met grote inspanning van vele vrijwilligers en ondersteund door een keur van Medemblikker en regionale bedrijven is deze klus aangevat. De grote houten balken konden toen nog worden gereviseerd en gebruikt. Vanwege die oude balken uit 1695 is De Herder in 2004 rijksmonument geworden, wat hij daarvoor niet was. Van de Westermolen werd nog een oude molensteen in het dijklichaam teruggevonden bij de bouw. Het aanzicht van Medemblik, vele eeuwen vertrouwd bij de landlieden uit de omtrek, was zo weer hersteld! Dat vertrouwde aanzicht werd overigens al snel ingrijpend gewijzigd toen in 2012 windmolen De Ambtenaar in gebruik werd genomen voor een nieuwe functie van molens: opwekking van elektriciteit.


Geschiedenis van de Brake - Poel - Wijmers


Totale oppervlakte 163 ha.

Dit gebied van West-Nederland behoorde eens tot de Rijndelta die bij Bergen de Noordzee instroomde. Ook de Overijsselse Vecht en de Gelderse IJssel stroomden door de latere Zuiderzee en West-Friesland richting Callantsoog. Rond 800 v. Chr. sloten de duinen deze rivieren af en in de 1500 jaar daarna ontstond er een veenpakket met een dikte van 3 meter. Enkele kreken (zeestromingen) doorbraken dit gebied en voerden enorme massa’s zand en klei aan.

Vanaf Medemblik begint in 800 de ontginning. De stad ontwikkelde zich aan de oevers van het veenriviertje, de Middenleek.
Door de ontwatering krimpt het veenpakket en zware stormvloeden doen een aanslag op het moerasbos en veen. De Allerheiligenvloed in 1170 doet de latere Zuiderzee ontstaan. Grote gebieden ook ten oosten van de stad worden weggeslagen. De namen Vlied (betekent verdwijnen) Brake, Breek en Poel spreken voor zich.

Na het sluiten van de Omringdijk in 1250 ontstaat er een nieuwe waterstrijd tegen het binnenwater. Door de inkrimping van de bodem en een groot aantal weidemolens, zijn de Zijdt- of spuisluizen niet in staat om voldoende boezemwater te lozen. Na een proces bij het Hof van Holland komt de Molenakte in 1537 tot stand met de verplichting om de waterafvoer gezamenlijk te bekostigen.

In 1631 vermeldt de Cronyk van Medemblik dat de regenten (stadsbestuur) een plan hebben om de eerder genoemde gebieden door een ringsloot te bedijken “waarover veel misnoegentheden waren, opdat het rietland zonder vergoeding van de eigenaren wordt afgenomen”. Hieruit blijkt dat er voordien al agrarisch gebruik was, waarschijnlijk met inzet van de houten poldermolens.

De regenten krijgen octrooi op de St. Jakobzdag, 25 juli 1631. De grondeigenaren worden betaald en het waterschap stelt de verplichting dat er op het Zijdtwerk - molenkolk aan de Oosterdijk - een extra achtkante Vijzelwatermolen moet worden gebouwd met een jaarlijkse bijdrage van fl. 200,-.
De eerste Ruilverkaveling in de V.N.K. komt tot stand. Eeuwenlang is deze nieuwe polder door een achtkante Vijzelmolen ontwaterd geweest.

Uit de Ligger der Afwatering 1925 blijkt dat deze molen om welke reden dan ook vervangen is door drie Amerikaanse windmotoren en dan de
interessante vermelding dat in 1928 er twee geldleningen aangegaan worden. Eén lening groot fl. 1.500,- tegen 5% per jaar (t.b.v. een windmotor in het Lichte water van de firma Kletsch-Saksen en een Aeolus windmotor met een roosdiameter van 5.5 m. voor de Wijmers en de Poel) en een
lening groot fl. 6.000,- tegen 5% per jaar voor een Aeolus windmotor van de firma Loning uit Groningen met een roosdiameter van 7 meter,
een ashoogte van 7.8 meter en de totale hoogte 11.4 meter. Dit is de molen waar u zich nu bevindt.

Het Lichte water was de diepste polder 3,32 m-NAP. De Brake en Poel liggen 2,99 m-NAP en de Wijmers 3,09 m-NAP. Zij waren door grondduikers met elkaar verbonden.

Op 18 april 1979 wordt de Stichting Brakepolder Watermolen opgericht. De initiatiefnemers zijn de heren J.C. van Leverink en B. Hoekstra.
Een lange weg van financiering en restauratie in de jaren daarna moest nog volgen.
Het Waterschap West-Friesland herstelde de watertoe- en afvoer. Na veel geduld en inzet van diverse particulieren en bedrijven in Medemblik wordt de molen door de firma. B. Dijkstra uit Sloten gerestaureerd, ook de vijzel wordt vernieuwd, de capaciteit  is 120 L./sec. of ca. 7 m3 per minuut! Op vrijdag 23 september 2011 komt de terugplaatsing tot stand.

In de jaren 1975-1980 komt de Ruilverkaveling tot uitvoering. De eens zo rustige Brakeweg en polder wordt doorkruist door de Markerwaardweg.
Waar eens de Drooge Wijmers, de Jaagin en de Missloot de waterwegen waren, ligt nu een rotonde met daarbij de windmolens van onze tijd.
Waar eens tientallen boeren en tuinders noest handwerk deden, verrichten nu de moderne landbouwmachines het werk en staan er megastallen en koelhuizen van de agrariërs. De waterafvoer gaat via stuwen en binnengemalen richting Onderdijk, de electromotoren kunnen daar per minuut 1450 m3 het IJsselmeer inpompen. Veel veranderde, maar wat blijft, is de aarde die haar vruchten geeft!

Atze Kamma , Opperdoes - 2016